Overstromingen en de strijd met Amsterdam

Historie

De naam van de vereniging is: ‘Behoud de Hekslootpolder’. Eigenlijk klopt deze naam niet helemaal. Een polder is namelijk een ‘door dijken of kaden afgescheiden terrein, zodat men het buitenwater kan keren en het binnenwater kan afvoeren’. Om het Hekslootgebied loopt geen dijk. Tegenwoordig is wel een aantal sloten afgedamd op de plaats waar ze in de Heksloot of in de sloot langs het Spaarne uitkomen. Daardoor kan het waterpeil in die sloten lager worden gehouden dan in het Spaarne. Eigenlijk is de Hekslootpolder een boezemland, ‘een land dat zonder bemaling afwatert naar de boezem’, dus naar het Spaarne. Tussen de Heksloot en Spaarndam ligt de Oude Spaarndammerpolder en dat is wel een echte polder. Het gemaaltje aan de Slaperdijk zorgt ervoor dat die polder het lagere waterpeil behoudt.De naam Heksloot is waarschijnlijk pas ontstaan na de aanleg van de Slaperdijk. Op oude kaarten van Hoogheemraadschap Rijnland is te zien dat op de Slaperdijk dubbele hekken staan op de plaats waar de watering begint. Veel bewoners van ons deel van de randstad zullen bij het woord ‘overstroming’ niet veel verder komen dan de watersnoodramp in Zeeland van 1953. Het IJ en de Haarlemmermeerpolder roepen bij de meeste bewoners geen associaties op met kolkende watermassa’s. Toch is het nog maar enkele eeuwen geleden dat het water de mensen regelmatig tot aan de lippen stond. De omgeving van de Slaperdijk was toen een politiek ‘hot item’, in plaats van een rustieke fietsroute, die het nu is.
 

 
 

Aanleg Slaperdijk
Het water van het IJ bij Spaarndam wordt sinds ongeveer 1220 tegengehouden door de Velserdijk. Het heeft het karakter van een kadijk; een laag dijkje dat tot ongeveer kniehoogte komt. Dat er regelmatig overstromingen zijn van het IJ is voor de boeren uit de Velserbroek niet zo erg, want zij hebben hun boerderij gebouwd op de hoger gelegen Hofgeest, een oude strandwal die meestal niet overstroomt. Aan het eind van de Middeleeuwen en in de zestiende eeuw nemen de overstromingen van de Velserdijk toe. Er vinden meer stormvloeden plaats. Niet alleen de landerijen van Velserbroek lopen onder water, maar ook de twee ambachten Noord-Akendam en Schooter Vlielant, twee middeleeuwse gemeenten die in de Hekslootpolder zijn gelegen. De getroffen boeren klagen steen en been bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Dat leidt tot de opvatting dat er een dijk moet worden aangelegd tussen de Spaarndammerdijk en de duinen bij Santpoort. In 1612 wordt met de aanleg van deze dijk – de Slaperdijk – begonnen. De hoogte wordt bepaald op drie voet (± 95 cm) lager dan de hoge Spaarndammerdijk. Ook de heer van Brederode, onder wiens jurisdictie de nieuwe dijk gedeeltelijk valt, verleent alle medewerking. Brederode is in deze tijd de adellijke machthebber van deze omgeving en bewoner van kasteel Brederode, de huidige ruïne.
Velsen protesteert omdat men vreest dat het water nu niet meer naar het zuiden zal weglopen en dus hoger zal komen in de Velserbroek en dan de boerderijen op de Hofgeest met overstroming bedreigt. Ook de stad Amsterdam protesteert uit angst dat bij storm het water van het IJ door de aanleg van de Slaperdijk niet meer zal kunnen wegvloeien, waardoor de kans op overstroming van de stad Amsterdam groter wordt. De stad gaat in beroep bij het Hof van Holland.
Uiteindelijk komt er op 6 augustus 1626 een overeenkomst tot stand tussen het hoogheemraadschap van Rijnland en de stad Amsterdam. De nieuwe dijk zal niet hoger worden dan 1,36 meter, terwijl er al gewerkt wordt aan een dijk van 2,20 meter hoog! De waterpassingen die hiervoor nodig zijn vormen het begin van de verbreiding van het Amsterdams Peil buiten Amsterdam.


Slapermolen en Spaarndammerpolder
Na het sluiten van het akkoord kan het werk in uitvoering worden genomen. De Slaperdijk volgt niet precies de Westlaan, de ambachts- en waterscheiding tussen de Velserbroek en Noord-Akendam. Er is een tracé gekozen waarbij tussen de Westlaan en de nieuwe dijk enkele tientallen meters worden opengelaten, die gebruikt kunnen worden voor de kleiwinning in verband met de dijkaanleg. Dat gebied wordt de ‘Verdolven Landen’ genoemd. De afwatering van deze ruim 24 hectare wordt echter een probleem. Door de afgraving van klei komen deze Verdolven Landen lager te liggen dan de Velserbroek en het land van Noord-Akendam ten zuiden van de Slaperdijk. Natuurlijke afwatering is dus niet goed mogelijk. In feite staan de Verdolven Landen meestal blank.
Sijmon Claeszoon van Assendelft, zowel opziener van Rijnland in Spaarndam als schout van het dorp, trekt bij dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland aan de bel. De ‘heren’ komen zelf een inspectie uitvoeren en moeten constateren dat Van Assendelft gelijk heeft. Op 7 maart 1629 geven zij op het Gemeenlands huis van Rijnland in Spaarndam toestemming om in de Slaperdijk een stenen duiker – een pijp onder de weg voor afvoeren of inlaten van water – aan te brengen. Daarnaast wordt besloten een molen te bouwen, “daar mede ’t water van de selve landen te doen losen door den voorschreven duijcker ende sulcx de voorschreven landen daarmede drooch te maecken”. De Oude Spaarndammerpolder is oorspronkelijk boezemland, dat via sloten en wateringen op het Spaarne afwatert. Omdat dit gebied lager gelegen is, wordt er in de loop der tijd een kadijkje aangelegd. Aan het Spaarne is er een duiker of zijl (spuisluis) waar de watering van de polder op uitkomt om het overtollige water te lozen op het Spaarne. In 1634 wordt de Oude Spaarndammerpolder officieel een polder met polderbestuur, daarbij komt de oude naam ‘Sparenlant’ te vervallen. Of dan al meteen gebruik wordt gemaakt van de Rijnlands Slapermolen is niet duidelijk. In In het archief van Rijnland is daarvan pas voor het eerst sprake op 4 januari 1706. Dan wordt een akkoord gesloten tussen Rijnland en het polderbestuur. Daarin wordt bepaald dat Rijnland de molen blijft onderhouden, maar dat voortaan ook het water van de Oude Spaarndammerpolder door de Slapermolen op peil zal worden gehouden. Daartoe zal een duiker onder het Assendelvervoetpad worden aangelegd. De Slapermolen krijgt dan met twee stenen duikers te maken: één onder de Slaperdijk voor de afwatering van de Verdolven Landen en één onder het Assendelvervoetpad voor de afwatering van de Oude Spaarndammerpolder. Beide zijn nog aanwezig.


De Slaperdijk in de achttiende eeuw
De Slaperdijk is door de angst van de stad Amsterdam voor overstromingen bij stormvloeden in feite veel te laag. Het water van het IJ zal de stad binnenstromen als het over de Slaperdijk niet weg zal kunnen lopen. Zo redeneren de Amsterdamse bestuurders en hun macht is in die tijd beslissend.
Vooral in de achttiende eeuw blijkt hoe rampzalig deze opstelling is voor de achter de Slaperdijk gelegen landerijen. In de periode 1701 tot 1749 is er 45 keer een stormvloed en overstroomt de Slaperdijk 39 keer! Tussen 1767 en 1801 bedraagt het aantal stormvloeden 37 en het aantal overstromingen 25. Bijna elk jaar is het wel raak. De hoogste storm-vloeden doen zich voor op Kerstmis 1717 en 15 november 1775. Dan blijkt de Slaperdijk een meter te laag te zijn! Steeds luider wordt de roep der boeren om verhoging. Het hele gebied lijdt er onder. Tijdens de overstroming van februari 1791 stijgt het peil van Rijnlands boezem met circa 40 cm. En dat terwijl door de hoge waterstand op het IJ de sluizen in Spaarndam en Halfweg niet kunnen lozen. De molens kunnen het water onvoldoende op de boezem uitslaan.
Voor alle polders tussen Spaarndam en Halfweg, die als gevolg van de overstroming van de Slaperdijk ongeveer een meter onder water komen te staan, is dat zeer nadelig. In het voorjaar worden ze door hun molens wel weer drooggemalen, maar voor het gewas is de invloed van het zoute of brakke water funest. Het is begrijpelijk dat in de omgeving van het Spaarne en de Liede nog steeds zoutminnende planten voorkomen.
De ingelanden – de toenmalige bewoners – van de polders die in 1791 overstromen, dienen een rekest in bij de Staten van Holland, nadat in 1792 weer een overstroming plaatsvindt. Ze vragen om vrijstelling van het hoorn-, koehouders en zoutgeld. Een definitieve beschikking blijft uit. Ondertussen verhogen en verzwaren de ingelanden de polderkaden aanzienlijk. Toch breken bij de overstroming van 1801 de kadijken weer op vijf plaatsen door en komen de polders tot in de buurt van Sloten en Osdorp onder water te staan. In Haarlem stromen de kelders van de huizen langs het Spaarne vol. De situatie wordt onhoudbaar.


Ideeën van Conrad
In die dagen is F.W. Conrad opziener van het Hoogheemraadschap van Rijnland in Spaarndam. Hij gaat de situatie op een meer wetenschappelijke wijze onderzoeken. In 1802 schrijft hij zijn ‘Verhandeling over den Rhijnlandschen Slaaperdijk bij Spaarndam met betrekking tot deszelfs gevolgen zo voor den waterstaat van Rhijnland als voor de stad Amsterdam’. Kern van het verhaal van Conrad is de vergelijking van de hoeveelheid water die langs Amsterdam door het IJ stroomt met de hoeveelheid water die over de Slaperdijk wegvloeit om het IJ te ontlasten. Door meting van doorstroomprofielen op die plaatsen kan hij die hoeveelheden nauwkeurig meten. Dat leidt tot verrassende conclusies.
Het profiel van het IJ voor Amsterdam is vier en een half keer zo groot als het profiel van de Slaperdijk bij overstroming. Dus bij Amsterdam wordt veel meer water aangevoerd dan over de Slaperdijk kan afvloeien. Bovendien wordt het water dat over de Slaperdijk afvloeit direct weer aangevuld vanuit de Zuiderzee.Naast de vergelijking van de doorstroomprofi elen speelt ook de meting van de waterstanden een belangrijke rol. Als op 14 november 1775 de Slaperdijk al vier uur is ondergelopen kunnen de volgende waterstanden worden vastgesteld: in Amsterdam 96 duim, in Halfweg 90 en in Spaarndam 80 duim boven Amsterdams Peil. Nog duidelijker is het bij de meting van 2 februari 1791: bij het begin van de overstroming Amsterdam 81, Halfweg 68 en Spaarndam 61 duim boven A.P. Na negen uur overstroming van de Slaperdijk: Amsterdam 91, Halfweg 90 en Spaarndam 87 duim boven A.P.



Hieruit concludeert Conrad dat de ontlasting van de watervloedhoogte voor Amsterdam door de overlaatfunctie van de Slaperdijk niet werkt. Amsterdam blijft natuurlijk een felle tegenstander van de ophoging van de Slaperdijk. Maar in 1802 is de politieke structuur in ons land veranderd. In 1795 is de Bataafse Republiek ingevoerd en Amsterdam moet in die constellatie een toontje lager zingen. In 1806 wordt de Slaperdijk verhoogd tot 2,80 meter en de Spaarndammerdijk tot 3,14 meter boven A.P. De stad Amsterdam wordt wel gecompenseerd voor de dijkverzwaring.Als pleister op de wonde wordt in de Overtoom een schutsluis aangelegd en verliest Haarlem het monopolie op het vrachtverkeer door Holland. Bij Penningsveer zullen de duikers worden verruimd. Na deze verhoging van de Slaperdijk is er, tot in 1870 het Noordzeekanaal wordt gegraven en de IJ-polders worden aangelegd, geen overstroming meer geweest. De straatweg van Santpoort naar Spaarndam over de Slaperdijk wordt aangelegd in 1823. Om deze te bekostigen, wordt lange tijd tol geheven. In 1824 wordt een tolhuis gebouwd voor de tolgaarder, dit huis is nog steeds te vinden op de Slaperdijk, bij de afslag naar de Westbroekplas.


De aanleg van het Jaagpad
In 1836 woeden twee zware stormen die het watergeweld van het Haarlemmermeer nogmaals aantonen. Eerst komen de polders tussen Halfweg en Amsterdam door een zuidwesterstorm onder water te staan en nog geen maand later als de wind is gedraaid, overstromen door een noordoosterstorm de polders tot aan de stad Leiden. Dat geeft de bestuurders reden een staatscommissie in te stellen om inpoldering van het Haarlemmermeer voor te bereiden. Bij die voorbereiding blijkt de verkleining van de boezem van het Rijnland tot ongeveer 15% van zijn oorspronkelijke wateroppervlak een groot probleem te vormen. Rijnland kan pas akkoord gaan met de inpoldering als dat probleem opgelost is. Daarom wordt besloten om in Spaarndam een stoomgemaal te bouwen. Wil het nieuwe stoomgemaal voldoende effect sorteren, dan moet wel de doorstroming van het Spaarne verbeterd worden. Er liggen nogal wat zandbanken in de rivier en de vaargeul is ongeveer 2 meter diep. Daarop wordt besloten de ‘droogten’ op te ruimen en het Spaarne tot 2.70 meter uit te diepen.
Tegelijk zal langs de oever van het Spaarne het Jaagpad worden aangelegd: van Haarlem tot Spaarndam langs de westelijke oever en van Haarlem tot aan het Haarlemmermeer langs de oostelijke oever. De totale lengte van het Jaagpad wordt 3,5 kilometer. In februari 1840 wordt het werk aanbesteed. Naast de aanleg van het Jaagpad, worden nog zes vaste bruggen aangelegd tussen Spaarndam en Haarlem. Daarna volgt in 1841 de aanbesteding van het opruimen der zandbanken en het uitdiepen van de rivier.Op de hoek van het Spaarne en de Pol komen twee houten rolpalen om de treklijn van de schepenjagers buitenom te houden. Bij de Pol op Spaarndam kunnen de zeilschepen zo’n schepenjager huren, die met paard en touw het zeilschip tegen de wind en stroom in naar Haarlem kan trekken. Dat betekent een aanzienlijke tijdsbesparing.
Voor de Spaarndammers wordt het Jaagpad al gauw de gewone verbinding met Haarlem. Ze maken nog maar weinig gebruik van het Assendelvervoetpad en het daarop aansluitende Spaarndams Pad door de weilanden van het Hekslootpolder. Door de aanleg van het Noordzeekanaal en de drooglegging van de IJ-polders is ook het veer naar Assendelft opgeheven. In 1893 neemt het gemeentebestuur van Spaarndam contact op met het gemeentebestuur van Schoten over de slechte staat waarin de Langen Boom (de brug over de Heksloot) zich bevindt. Volgens Schoten is ook Spaardam tot onderhoud verplicht. Niet lang daarna wordt ‘de Langen Boom’ afgesloten en gesloopt. Het pad door de weilanden begroeit met gras en wordt steeds meer aan het oog onttrokken. Wie vanaf de haakse hoek in het Assendelvervoetpad in de richting van Haarlem kijkt, kan nog een kleine oneffenheid in het weiland onderscheiden. Ook steekt hier nog een paal van de oude brug boven het water van de Heksloot uit.

Tot slot
Geschiedenis wordt het liefst afgelezen aan imponerende tempels, piramides of megalieten. Het vlakke en rustige polderlandschap herbergt zijn rijke geschiedenis en cultuur op een wat minder opvallende manier. Veel is verdwenen, waaronder de Slapermolen. Ondanks vele protesten is de molen in 1938 gesloopt en vervangen door een elektrisch gemaal. Gelukkig zijn er nog waardevolle herinneringen behouden gebleven en op hun eigen bescheiden manier aanwezig in het landschap.

Gerrit van den Beldt